Ik hoor het fluitend geluid in de verte. Het komt steeds dichterbij en waarschuwt me om dekking te zoeken. Na enkele seconden piepen mijn oren hels en wordt alle omgevingsgeluid gedempt. Mijn huid voelt alsof ze in brand staat. In mijn hoofd knettert het.
Ik maak mezelf zo klein mogelijk en voel dat iedere vezel in mijn benen geraakt lijkt door de scherven van een granaat. De neuronen vuren door mijn lijf.
Het zweet breekt me uit waardoor ik kletsnat in bed lig. Ik kan de slaap niet vatten terwijl mijn lichaam uitgeput is en schokt. Mijn brein blijft waken om elk mogelijk gevaar af te weren. Ik word er misselijk van en voel een angstaanval de kop op steken. Ondertussen weet ik al dat ik er geen enkele controle over heb en het gewoon moet ondergaan.
Dit is geen tactische aanval op mezelf, mijn grondgebied of dierbaren maar op mijn lijf als gevolg van het afbouwen van medicatie. Mijn brein is het commandocentrum van dit alles en volledig ontwricht. Het zweet is geen angstzweet en de schokken geen symptomen van shellshock.
Het zijn onttrekkingsverschijnselen eigen aan de op- en afbouw van een antidepressivum. Ik noem het eerder verschijnselen zo vreselijk waardoor je opnieuw weer naar die hoger gedoseerde pil zou grijpen. Maar er zit een kracht in me om het niet te doen. Een kracht die ik nog niet kende, die om te overleven.
En toch heb ik dat overlevingsinstinct niet nodig. Ik lig op mijn natuurlatex matras met een zachte dons van bamboovezel op me. Een slaapmasker van zijde schermt het felle zonlicht af.
Als het me te zwaar wordt roep ik manlief die zegt dat het goed komt. Dochterlief brengt me iets te eten zoals Jip en Janneke in het verhaal ‘Moeder is ziek’. Ik las het haar duizend keer voor toen ze klein was. Ze was verzot op de verhalen die een prachtige kindertijd beschrijven van spelen met de buurjongen, kruipen door het gat in de heg en de wereld ontdekken. Een tijd van pure kinderlijke onschuld.
Ik draai me met een ruk om in dat hemelse bed en word boos omdat ik me er niet in kan ontspannen. Ondanks het feit dat mijn lijf het zo ervaart is dit geen oorlogsgebied waar angst overheerst en pijn ondraaglijk is. Waar wonden branden en brandwonden veroorzaken tot diep in een hart en hoofd.
Waar het gat in de heg een krater in de grond is in het traumatisch kinderverhaal. En een zachte ondergrond plaats maakt voor een keiharde realiteit. Een waar niet meer op te slapen valt.
Ik tel het aantal pillen in mijn doos. Nog 27 dagen tot mijn vuren staakt.