De achtergevel van ons huis is bedekt met een frisgroene laag wingerdbladeren. Ze toveren onze stadstuin om in een groene oase en houden ons huis in de zomer koel. De klimplant trakteert bijen op heerlijke bloemen en vogels smullen van de zoete blauwe besjes.
Het is mijn taak om de wingerd jaarlijks kortgeknipt te houden. Dat doe ik met het grootste plezier.
Met de snoeischaar in de aanslag, mijn zonnehoed op en tuinbroek aan voel ik me een tuinvrouw die haar Engelse landschapstuin met veel zorg en liefde onderhoudt. Het zorgt ervoor dat ik in de buitenlucht veradem en me verbind met de natuur, waardoor mijn hoofd opklaart. Na een half uur is de wingerd gesnoeid. Zo groot is die piepkleine stadstuin nu ook weer niet.
Maar het afgelopen jaar raakte de achtergevel overwoekerd. Er groeiden bladeren voor de ramen waardoor het zicht troebel werd. Lange ranken verstrengelden in elkaar en verstikten de nieuwe blaadjes die nog vol levenskracht zaten. Het gewicht van de bladeren trok de geweven structuur van overlappende takken, die zich met kleine zuignapjes aan de muur hechtten, omlaag. Zelfs het kleinste blad was er teveel aan waardoor de hele wortel in de aarde los kwam te zitten.
Zo voelde ik me ook. Verstrikt in het net dat zich in mijn leven rond me had geweven. Het begon toen ik als kind in onzichtbare structuren vast kwam te zitten. Niet op een goeie manier gehecht. Daaruit groeide ik tot mijn eigen aanname van wie ik moest zijn. Mijn copingmechanismen zorgden ervoor dat het me lukte. Ik floreerde in mijn rol als zorger en pleaser.
Ik groeide verder in de maatschappelijke rollen die voor me weggelegd waren. Maar stilaan raakte ik uitgebloeid. Energievreters knabbelden aan mijn bladeren zoals de slakken aan de wingerd dit voorjaar.
Ik had geen greep meer op de zaken waar ik me aan vastklampte. En mijn takken konden het gewicht van mijn balast niet meer dragen. Tijdens de kleinste storm knakte ik.
Ik ging dan maar aan het snoeien. Wat geen eenvoudige klus bleek. Ook al had ik mijn zonnehoed op en tuinbroek aan. Als ik te heftig snoeide was de muur niet meer bedekt met bladeren die in de herfst zo mooi verkleurden van groen naar geel en roze. Snoeide ik te weinig dan moest het ene blad in de schaduw van het andere zien te overleven. Door de verweven takken was het moeilijk te zien welke tak het diepst in de aarde geworteld was, water uit de grond zoog en alle bladeren van voeding voorzag.
Voorzichtig knipte ik een eerste rank door en keek wat het met me deed. Daarna snoeide ik geduldig verder. Blad per blad, tak per tak. Tot ik mezelf van teveel bladeren, verstikkende ranken en meedogenloze slakken had verlost. En terug stevig in mijn eigen aarde wortelde.