Ik zoek je opgeslagen nummer in het telefoontoestel. Als kind kende ik je vorig telefoonnummer uit mijn hoofd. Het begon met het zonenummer ‘057’. Nu kent niemand nog een telefoonnummer. Vooral niet als dat nummer begint met de letter P. Van ‘Pepe’.
Ik druk de knop in en de lijn gaat over. Met de hoorn tussen mijn oor en schouder geklemd begin ik de vaatwas leeg te maken. Ik weet dat het vier grote borden, drie dessertbordjes, zes glazen en drie koppen duurt voor ik de hoorn van kant moet veranderen. Het toestel glijdt dan tussen mijn schouder en oor naar beneden. Ik klem de hoorn aan de andere kant vast en begin aan de besteklade. Nog acht messen en tien vorken te gaan en de beltoon zal overgaan in je stem.
Gebogen over de vaatwas beeld ik me in hoe jij nu ook gebogen over de bovenste rij bloemen in het plantenrek staat. Aan je onderlip bungelt het peukje van je gerolde sigaret. Voor zover ik het me kan herinneren hangt het er al mijn hele leven. En dreigt het peukje telkens tussen de bloemen te vallen wanneer je met me praat.
De bloemen bloeien in volle glorie en zijn ontdaan van elk blad dat is afgestorven. De onderste rij is uitgedroogd. Want daar kan je niet meer aan. Je rug doet pijn en je schouders hangen af onder het gewicht van je lang leven. Een wandelstok houdt je nog recht en geeft je steun daar waar je het nodig hebt. Lang weigerde je de stok te gebruiken. Steun had je niet nodig. Je had brede schouders en wie je nodig had kon op je rekenen. Vandaar dat je schouders zo afhangen. Er werd veel op gesteund.
Na twee messen begin ik me wat zorgen te maken. Zal je het kastje waarop je telefoon staat bereiken voor ik alle bestek heb overgeladen van de vaatwasmachine naar de besteklade? Of staar je de telefoon aan vanuit je zetel terwijl je je druk maakt over het feit dat je er niet uit kan. Wat als ik alle bestek heb overgeladen en je neemt niet op. Is dat dan een slecht teken? Of eerder je slecht gehoor dat niet eens merkt dat de telefoon rinkelt.
Na de laatste vork houdt de toon in de hoorn op. Ik schrik. Doordat Michel Wuyts me met een uitbundig enthousiasme aanspreekt en me op de hoogte brengt van wie op kop rijdt. Wanneer hij even zwijgt om adem te halen hoor ik jouw zware ademhaling in de hoorn. ‘Hallo’. ‘Ach, dag zus’. Het verbaast me dat je me hoort terwijl op de achtergrond het peloton voorbijraast. Ik zet me op de keukenstoel naast de lege vaatwasmachine en probeer Michel zijn stem te overtreffen.
‘Hoe gaat het?’, vraag ik je. ‘Ja, het is slecht weer’, antwoord je. ‘Maar het zal veranderen. De wind zal draaien en de barometer voorspelt beter.’ Ik vraag of je nog alles in huis hebt en of je naar de koers kijkt. Een vraag die al werd beantwoord nog voor ik je stem hoorde. Toch vraag ik het je telkens opnieuw. Het is mijn barometer om te weten hoe het met je gaat. Of je nog weet wanneer er koers is. Want toen je de radio niet meer aanzette voor het nieuws verloor je weer wat meer greep op de wereld.
De koers houdt je er nog even bij. En is de moeite waard om nog eens uit je zetel te klauteren. Met je stok in de rechter hand en de linker steunend op de stoelen richting de televisie te stappen. Zodat je van dichtbij de koplopers in het oog kan houden. Met je oor tegen de luidspreker aan maak je een pronostiek op. Net voor de eindstreep zet je de tv uit. Wat komt is voor jou niet meer van belang. Van wat was heb je genoten.
Vanop de keukenstoel haal ik diep adem om me de longen uit het lijf te roepen en je zo nog wat te vertellen. Maar je haakt in. Midden in mijn zin. Zoals altijd te vroeg. Waarschijnlijk werd je aandacht getrokken door Michel die de laatste meters aankondigt. Of voelde je het in je benen dat je te lang had rechtgestaan. Misschien was het genoeg geweest. En vond je het al veel te lang duren. Wou je de tijd niet rekken en was de enige manier om afscheid te nemen inhaken.
Sinds vorige week belde ik iedere dag het nummer dat begint met de letter ‘P’. Ik wou weten of je naar de Giro keek. Maar je nam niet op. Je haakte in.