Mijn stad woont in een groene long. Die groene stadsomwalling zorgt voor zuurstof wanneer de drukte en uitlaatgassen me naar adem doen happen. Begrijp me niet verkeerd. Ik koos bewust om in deze stad te wonen. En ik woon er heel graag. Vooral doordat haar klank bij momenten niet zo typisch is.
Mijn stad is net groot genoeg om me niet buiten de omwalling te moeten begeven voor mijn duurzame aankopen. Ze is ook klein genoeg om wandelend op die groene long niemand tegen te komen. Behalve de eenden en kikkers die ons pad kruisen. Dankzij de natuurkundige kennis van mijn dochter en onze wandelingen richting de school waar ze die kennis opdoet, herontdek ik de fauna en flora die me omringt. Iets waar ik me niet meer zo bewust van was.
Onlangs hoorden we een toeterend geluid dat aan één stuk doorging. Zonder adempauze. We konden het geluid niet thuisbrengen. Hoewel het me onmiddellijk aan thuis deed denken.
Aan de ochtend waarop ik dagelijkse hoop te kunnen genieten van het krieken van de dag. Slurpend aan mijn koffie. In mijn eentje. Of vergezeld door het konijn dat nooit te veel vertelt. Tot mijn kopje leeg is. Meestal is de eerste slok nog maar net doorgeslikt als mijn kroost goedgeluimd – dus iets te wakker naar mijn zin – ontwaakt.
Het geluid in het groen was dat van een hongerige puberwaterhoen. Of hij – of was het een zij – in de peuterpuberteit, prepuberteit of dé puberteit zat weet ik niet. Tot zover mijn kennis van de levenscyclus van een waterhoen. Maar het geluid was even intens als in al die levensfases.
Het wandelen op die groene stadswallen zorgde ook voor verluchting tijdens de lockdown. Ik had al langer gepland om bewust te gaan wandelen. Samen met cultuurhistoricus en antropoloog Joris Capenberghs gingen we in groep ‘Wandelenderwijs’ kijken, stappen en filosoferen. Maar door de maatregelen kon de activiteit niet doorgaan. Ik moest het dus zelf uitzoeken wat dat wandelen me kon opbrengen. Naast dat bewust wandelen wou ik op mijn tochten ook sprokkelen. Maar ik kwam terug zonder brandhout. Ik sprokkelde wel geluiden. Geluiden die je niet verwacht in een stad.
Wegens gebrek aan inzichten kon ik enkel vertellen dat het wandelen me een fijn gevoel gaf. Wat dat gevoel was ondekte ik toen ik het radioprogramma “Zomerhuis met boeken“ hoorde. Het “Dagboek van een fotograaf – coronawandelingen”, geschreven door Stefan Vanfleteren werd er besproken door filosofe Alicja Gescinska en de fotograaf zelf. Het belang van wandelen werd benoemd als ” het helpt ons om beter na te denken en onze gedachten te structureren“. Stefan Vanfleteren omschreef het als “Bewegen om stil te staan”. Ik kon inderdaad de dingen anders benaderen na een stevige wandeling.
Daarnaast werd in het zomerhuis voor mij gesprokkeld. Tips over boeken, filosofie en kunst. Een huis naar mijn hart. Ik hoop mezelf ooit toe te staan in zo’n nest tot rust te komen.
Vandaag hoorde ik op die groene long een geluid dat me nog vreemd was. Ik was niet in het gezelschap van dochterlief en kon haar dus niet als natuurkundige encyclopedie raadplegen. Het geluid klonk veel harder dan ik gewoon ben in dit groen. Ik zag een grote witte stofwolk het wandelpad af rollen. Was ik de ontdekker van een nieuwe diersoort op deze stadsomwalling? Of kreeg een bijna uitgestorven ras door de lockdown de kans zich terug in zijn habitat te ontwikkelen? Het bleek de bladblazer te zijn die het grinten pad aan het opschonen was. Ieder minuscuul blaadje werd weggeblazen. Van het pad af in de groene struiken. Samen met de insecten, kikkers en muizen. Ook de toeterende waterhoen zong ineens een toontje lager.
Wat een eer, dat het grinten wandelpad voor mijn voeten werd geveegd. Dat ik binnen de lijntjes kon genieten van de afgemeten weelderigheid van de natuur. Zonder buitensporig blad. Dat er even geen enkel insect of andere natuurbewoner te horen was herinnerde me dan weer aan mijn keuze om in een stad te wonen.