Iets

Wat ik mis, is een bosrand. Dat schoot me gisteren te binnen‘. De column ‘Bosrand’ van Martin Bril raakt me telkens weer door de eenvoudige schoonheid die Martin zich van achter zijn schrijftafel voorstelt.
Mijn bosrand bevindt zicht ter hoogte van de boomkruinen. Dat heb je als je op het dakterras zit.
Onder het terras hoor ik jongeren een spel spelen tussen de bomen op het plein. Het is een van de eerste schoolweken en ik zit er wat doelloos naar te kijken.

‘Wat ik mis, is iets zijn’, zeg ik luidop. Ik hoop dat de gillende stemmen van de tieners onder me die van mij overtroffen en enkel de bladeren van de bomen me hoorden.

Voor het eerst in mijn leven ben ik op 1 september niets en dat voelt vreemd. Vorig schooljaar was ik nog student. En de jaren daarvoor thuisvrouw. Een vrouw die thuis werkte. De was en plas deed, muren schilderde, klimplanten snoeide en stopcontacten vast zette. In de tijd daartussen bakte ik cake die ik samen met dochterlief aansneed toen ze terug was van school. Dan was ik weer even moeder.

Voor ik moeder werd was ik ook al iets. Dat denk ik toch. Ik weet het niet meer zo goed, want je identiteit verliezen zorgt ervoor dat je aan alles gaat twijfelen. Ooit was ik wel kind, een tiener en daarna student. Met mijn diploma op zak werd ik werknemer Enkele jaren later een vrouw in zwangerschapsverlof en na de bevalling iets meer een werknemer in ziekteverlof. Door de snotvallingen die ik van dochterlief kreeg, waardoor we met z’n twee ziek in de zetel lagen en verlangden naar een stukje zelfgebakken cake.

Maar bij de aanvang van dit schooljaar zit ik dus op mijn dakterras, terwijl er nog enkele stopcontacten los in de muur zitten en de cake die ik bij de bakker kocht nog niet aangesneden is. Ik lees Martin die zich afvraagt wat hij van de bosrand waarover hij fantaseert verwacht. ‘Niets eigenlijk… Ik wil overal het stempel van de taal op drukken. Dat is het werk van de schrijver. Alles verdient een naam, dan pas gaat het echt leven’.

Uit de kruin van mijn bosrand fladdert een duif. Opgeschrikt door een jongen die zich in de boom probeert te verschansen.

Tot voor kort was ik ziek. Want ik kon niet meer ten volle leven zoals toen ik iets was, studeerde of cake bakte terwijl ik de was deed en stopcontacten vast vees. Maar tijdens de laatste klinische onderzoeken werd dat ziek zijn ook van tafel geveegd. ‘U bent niet ziek mevrouw’. De arts moet mijn teleurgestelde blik hebben opgemerkt en vroeg me nog net voor hij de deur van zijn kabinet achter me sloot: ‘Wat had u anders verwacht?’


‘Iets eigenlijk’, dacht ik, terwijl ik me Martin en zijn bosrand herinnerde, ‘een stempel, een naam, desnoods zeg je me dat ik een bosrand ben of een boomkruin. Zolang ik maar iets ben, want pas dan kan ik echt weer gaan leven.’


Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *