Daar hang ik dan. Met mijn linkeroor op het bureau op onze zolder. Mijn rechterarm slingerend naast me. Turend door het dakvenster naar de kerktoren die scheef door de hemel priemt. Het eerste niet gevulde moment sinds weken. En ik weet niet wat te doen.
Ik kijk om me heen en zie geen af te werken taken meer. Het huis is netjes en de was geplooid. De frigo is gevuld. Het thuis-schoolwerk af. Mits enkele overgeslagen oefeningen, maar dat moet kunnen. Ik leer mijn dochter prioriteiten stellen. Net zoals ik de laatste weken doe in het huishouden. Opruimen is mijn nieuwe poetsen. Iedereen zal een verse onderbroek in de kast vinden. Of het elk zijn eigen broek zal zijn is niet meer mijn verantwoordelijkheid. Net als het opwarmen van de kant en klare maaltijden. Door dat prioriteren heb ik tijd om een online cursus ‘Column’ te volgen.
Zal ik me op glad ijs wagen door hier de verwachting te scheppen een foutloze tekst, volgens de regels van de kunst, neer te pennen? Ik kan de illusie al snel doorprikken. Even terug naar vorig jaar.
Ik nam deel aan de schrijfwedstrijd Gerard Vermeersch waarin de opdracht het schrijven van een column was. Het juryverslag luidde als volgt: “Er is een duidelijke rode draad…het hoge aantal taalfouten.” Dat slechts de derde prijs werd uitgereikt omdat er geen waardige tweede en eerste winnaar waren, was een opluchting. Dan zaten niet al die taalfouten in mijn tekst.
Ik vond mijn tekst toch wel wat pit hebben en hoopte zo de spellingfouten goed te maken. Maar mijn humor werd blijkbaar niet gesmaakt, dixit het verslag: “niet alle humor is grappig en een puntige tekst is niet noodzakelijk een grappige tekst.” Ik zou niet snel in de voetsporen treden van mijn stadsgenoot Gerard zaliger, die met menig cursiefje en andere woordkunst mensen aan het lachen bracht. Net als Wouter Deprez die de prijsuitreiking opluisterde onder het mom van het brengen van een hulde aan Gerard. Naar ik meen was hij er eerder om de pijnlijke sfeer na het verdict van de jury weg te lachen. Hoe pijnlijk het was weet ik niet. Ik durfde de confrontatie met de jury niet aangaan. Uit vrees dat mijn pseudoniem een gezicht zou krijgen. Waardoor ik bij elk oogcontact in hun ogen zou lezen ‘dat is die van de slechte humor met spelfouten’.
Ik leg me even op mijn rechteroor. Hoewel dat niet gemakkelijker ligt met die afhangende rechterarm. Zo krijg ik wel een ander perspectief door het dakvenster. De kerktoren staat nu aan de andere kant scheef.
Ik bedenk wat ik kan doen. Beginnen aan de opdrachten voor de les tekenkunst. Of één van de vier boeken op mijn nachtkastje opnieuw lezen. In de hoop dat ik deze keer verder kom dan de inleiding. Mijn stoffige yogamat in een hoek van de zolder nodigt me uit voor een meditatie-oefening. Dat lijkt me wel een goed idee. Daar blijft het echter ook bij.
Uiteindelijk hang ik uit het raam. Dat is gemakkelijker dan liggen op het geïmproviseerde bureau dat bestaat uit een plank op twee schragen. Bij te hard voorover leunen bestaat namelijk het risico dat de plank eronder door schuift. Waardoor ik tegen de vlakte ga. Net als bij die schrijfwedstrijd.
Hangend uit dat raam kom ik tot het besef dat ik eindelijk iets doe wat ik zonder fouten kan. Maar wat toch moeilijk blijkt te zijn. En waarvoor nog geen cursussen of wedstrijden bestaan.
Niets doen. Volgens de regels van de kunst.